Bevoegdheid Nederlandse rechter over buitenlandse UBO van Nederlandse holdingstructuur


Bevoegdheid Nederlandse rechter over buitenlandse UBO van Nederlandse holdingstructuur
Buitenlandse uiteindelijk gerechtigden van Nederlandse houdsterstructuren lopen het risico dat zij worden onderworpen aan de rechtsmacht van Nederlandse rechtbanken in het geval een vordering tegen de UBO nauw samenhangt met een vordering tegen haar Nederlandse dochteronderneming. De Hoge Raad werpt een nieuw licht op de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is ten aanzien van dergelijke buitenlandse gedaagden.
Inleiding
In een recente beslissing die hieronder zal worden toegelicht, was de vraag aan de orde of de vorderingen tegen de Moldavische gedaagden zo nauw samenhingen met de vorderingen tegen de Nederlandse gedaagden dat het opportuun is dat de Nederlandse rechter deze vorderingen samen met de vorderingen tegen de Nederlandse dochtervennootschappen behandelt en beoordeelt. De Hoge Raad oordeelde dat er wel rechtsmacht was over de Moldavische UBO van één van de Nederlandse gedaagden, maar geen rechtsmacht over de andere Moldavische gedaagde.
De zaak van het Hooggerechtshof van 29 maart 2019
Twee Duitse beleggers waren de eisers (“Eisers”) in deze zaak. Zij hadden belangen in verschillende Moldavische financiële instellingen, waaronder Victoriabank. De economische rechtbank in Moldavië oordeelde in 2010 en 2011 dat de overeenkomsten die hadden geleid tot de verwerving van deze belangen door eisers nietig waren. Eisers stelden dat de Nederlandse gedaagden (vennootschap A en haar raad van bestuur B) en de Moldavische UBO van de Nederlandse vennootschap A onrechtmatig handelden door de zeggenschap te verkrijgen over de aandelen in de financiële instellingen die voorheen (indirect) door eisers werden gehouden en door deze belangen vervolgens voor een bedrag van USD 80 miljoen te verkopen aan een derde partij. Verder stelden Eisers dat de Moldavische UBO en een andere Moldavische partij onrechtmatig hebben gehandeld door hun invloed op de Economische Rechtbank in Moldavië te gebruiken om tot bovengenoemde besluiten te komen, waardoor Nederlandse gedaagden onrechtmatig de zeggenschap over de aandelen konden verkrijgen.
Relevante Nederlandse procesregel over internationale jurisdictie
Het Nederlandse recht voorziet in soortgelijke bevoegdheidsregels als de Brussel I-bis Verordening voor het geval deze Verordening niet van toepassing is. De Brussel I-bis Verordening is niet van toepassing ten aanzien van de Moldavische partijen. De Nederlandse rechter was bevoegd ten aanzien van de Nederlandse gedaagden. Artikel 7 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat als de Nederlandse rechter bevoegd is voor een van de gedaagden, hij ook bevoegd is voor de andere (buitenlandse) gedaagden, als de vorderingen tegen de verschillende gedaagden zo nauw met elkaar verbonden zijn dat een gezamenlijke behandeling gerechtvaardigd is op grond van opportuniteit. De Nederlandse wetgever heeft beoogd de uitleg van de algemene Nederlandse regels inzake internationale bevoegdheid af te stemmen op de uitleg van de Brussel I-bis Verordening door het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJEU”). De uitleg van artikel 7 BW dient te worden afgestemd op de uitleg van het HvJEU van artikel 8 preambule en onder 1 Brussel I-bis Verordening.
Bevoegdheid over de Moldavische UBO
Eisers stelden dat de Moldavische UBO onrechtmatig handelde door haar invloed op de Moldavische economische rechtbank te gebruiken om tot de uitspraak te komen dat de overeenkomsten waarbij Eisers de aandelen in de Moldavische financiële instellingen verwierven nietig waren. Eisers hebben echter niet gesteld dat de Nederlandse gedaagden de Moldavische rechtbank onrechtmatig hebben beïnvloed. Eisers stelden dat zowel de Moldavische UBO als de Nederlandse gedaagden de zeggenschap over de belangen in de financiële instellingen onrechtmatig hadden verworven. Volgens de Hoge Raad is een succesvolle vordering op grond van de bewering van onrechtmatige beïnvloeding van de Moldavische rechtbank een voorwaarde voor een succesvolle vordering op grond van de bewering van onrechtmatige overname van de aandelen in de financiële instellingen. Daarom werden de vorderingen tegen de Moldavische UBO zo nauw verbonden geacht met de vorderingen tegen de Nederlandse gedaagden dat het opportuun was deze gezamenlijk te behandelen. Als gevolg daarvan is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van deze vorderingen tegen de Moldavische UBO.
Geen jurisdictie over de andere Moldavische partij
Eisers stelden dat dezelfde redenering zou moeten gelden voor de andere Moldavische partij, die geen UBO is van de Nederlandse gedaagden. Eisers stelden dat de andere Moldavische partij ook onrechtmatig haar invloed heeft gebruikt op het Moldavische Economic Court en dat de Moldavische partijen een nauwe relatie hadden. Eisers stelden dat hun vorderingen tegen de andere Moldavische partij daarom zo nauw verbonden zijn met de vorderingen tegen de Moldavische UBO dat deze ook voor de Nederlandse rechter moeten worden behandeld. De Hoge Raad oordeelt dat voor het baseren van rechtsmacht op artikel 7 BW (nauwe verbondenheid) vereist is dat er op een andere grond dan artikel 7 BW rechtsmacht bestaat ten aanzien van een van de andere gedaagden. Met andere woorden: het is niet mogelijk om de bevoegdheid te baseren op de enkele grond dat de vorderingen tegen die verweerder nauw samenhangen met vorderingen tegen een andere verweerder ten aanzien van wie de rechtbank bevoegd is op grond van artikel 7 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (nauwe band). Het gevolg is dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is ten aanzien van de Moldavische partij die niet de UBO is van de Nederlandse gedaagde vennootschap A.
Conclusie
Er zijn veel Nederlandse holdingstructuren met een buitenlandse UBO. Uit de recente uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat deze UBO’s het risico lopen dat Nederlandse rechtbanken bevoegd zijn om vorderingen tegen hen in te stellen, hoewel ten minste een deel van de beweerde feiten buiten Nederland heeft plaatsgevonden. Voor eisers neemt de kans toe dat verschillende vorderingen tegen buitenlandse UBO’s en haar Nederlandse dochterondernemingen door één rechtbank worden behandeld, wat leidt tot één uitspraak van een Nederlandse rechter. Na 1 januari 2020 moeten UBO’s van Nederlandse bedrijven worden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Deze nieuwe wetgeving kan het voor eisers nog eenvoudiger maken om een Nederlands vonnis tegen een buitenlandse UBO te verkrijgen. Wilt u meer weten over deze nieuwe wetgeving, kijk dan op de blog van mijn collega Chantal Bakermans. De volledige uitspraak van de Hoge Raad is hier te vinden.
Neem contact op met Hans Klaver ([email protected]) als u meer wilt weten over buitenlandse partijen voor de Nederlandse civiele rechter.
